Met de literaire leesclub waar ik lid van ben lazen we laatst een boek van Leo Tolstoj, een van de grootste Russische schrijvers van de negentiende eeuw. Bekend zijn zijn grote romans ‘Oorlog en vrede’ en ‘Anna Karenina’. Maar wat minder bekend het boek dat hij schreef aan het eind van zijn leven: ‘Opstanding’, verschenen in 1900.
Dat boek begint met de volgende prachtige zinnen: “Tevergeefs deden ettelijke honderdduizenden mensen, samengedrongen op een kleine oppervlakte, hun uiterste best om de aarde waarop ze woonden te verminken. Tevergeefs verstopten ze de grond onder stenen om elke groei te verhinderen, tevergeefs werd het kleinste grassprietje gewied, de lucht met steenkolen petroleumdampen bezwangerd, werden de bomen gesnoeid, de dieren en vogels verjaagd – de lente was, zelfs in de stad, toch nog altijd de lente.”
Deze zinnen zijn 125 jaar geleden geschreven, maar zouden net zo goed vandaag geschreven kunnen zijn. De vernietiging van de natuur, de vervuiling van de aarde, het uitsterven van dieren; het is aan de orde van de dag. Maar, zegt Tolstoj, het is tevergeefs. De schepping van God laat zich niet vernietigen door mensen. Zelfs in de grassprietjes die tussen de tegels naar boven komen, ontdekken we de scheppingskracht van God. En ondanks alle somberte die je kan overvallen als je op je in laat werken hoe slecht het met de aarde gaat, is dat toch hoopvol.
De schepping van God laat zich niet vernietigen door mensen
Even verderop in het boek maakt de hoofdpersoon, Nechljoedow, een bekering door. Hij ontdekt dat hij verkeerd geleefd heeft, zijn ziel verwaarloosd en bidt tot God om zijn ziel te louteren. En dan kijkt hij door het raam naar buiten: “Het raam zag uit op de tuin. De nacht was fris, helder en stil. In de verte was wielengeratel te horen, toen werd alles weer stil. Onder het raam tekende de schaduw van een grote, kale populier zich af op het grintpad en het grasperk. Links blonk het dak van het koetshuis in de maneschijn. Nechljoedow keek naar de tuin, waarin een zacht zilver licht scheen, en naar het koetshuis en naar de schaduw van de populier, en hij ademde met volle teugen de verkwikkende, frisse nachtlucht in.
‘Hoe schoon is het, mijn God! Hoe schoon is het!’ riep hij. Maar het schone was in zijn ziel.”
Harmonie van buiten en binnen
De bekering van Nechljoedow leidt ertoe dat hij de wereld om hem heen met nieuwe ogen bekijkt. Er is harmonie tussen de wereld buiten en de binnenwereld. Hij ziet opeens hoe mooi de schepping is. Bekering tot God, een loutering van de ziel, is nodig om te zien hoe fascinerend mooi Gods schepping is en hoe belangrijk het is dat we daar ook goed voor zorgen.